Zondag
29 december
1. JEZUS, ÉÉN MET DE VADER
A. Wat zegt Gods Woord over Jezus vóór Zijn incarnatie? Johannes 1:1–2.
“Van de dagen der eeuwigheid was de Heere Jezus Christus één met de Vader; Hij was ‘het beeld Gods’, het beeld van Zijn grootheid en majesteit, ‘de afstraling Zijner heerlijkheid’. Om deze heerlijkheid ten toon te spreiden kwam Hij naar onze aarde. Hij kwam naar deze door de zonde verduisterde aarde om het licht van Gods liefde te openbaren, om ‘God met ons’ te zijn.” –De Wens der Eeuwen, blz. 9.
“Christus, het Woord, was de Eniggeborene van God, en was één met de eeuwige Vader, één in natuur, in karakter, in doel, het enige Wezen dat inzage had in alle raadsbesluiten en bedoelingen van God.” –Patriarchen en Profeten, blz. 9,
B. Hoe werd Jezus door de Vader en de engelen beschouwd? Psalm 45:7; Jesaja 9:6; Hebreeën 1:3, 6–8.
“Engelen zijn Gods dienaars, stralend van het licht dat komt van Zijn aanschijn, en altijd gereed op snelle vleugelen om Zijn wil te volvoeren. Maar de Zoon, de Gezalfde van God, de ‘afdruk van Zijn wezen’, ‘de afstraling van Zijn heerlijkheid’, ‘die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht’, staat boven hen allen.” –Patriarchen en Profeten, blz. 10.
Maandag
30 december
2. HET SCHEPPINGSPROCES
A. Wie heeft alle dingen geschapen? Johannes 1:3, 10; Kolossensen 1: 15–17; Hebreeën 1:2.
“Het was Christus, Die de hemelen uitspande en de grondvesten der aarde legde. Hij was het, Die de werelden in de ruimte ophing en de bloemen van het veld formeerde. ‘Die de beregen vastzet door Uw kracht’, ‘Wiens de zee is, daar Hij ze heeft gemaakt’ (Psalm 65:7; 95:5). Hij heeft de aarde vervuld met schoonheid en de lucht met gezang. En op alle dingen op de aarde, in de lucht en aan het uitspansel schreef Hij de boodschap van de liefde Zijns Vaders.” –De Wens der Eeuwen, blz. 9–10.
B. Beschrijf de manier, waarop de werelden en het universum werden geschapen. Psalm 33:6, 9; 104:1–6.
“God sprak, en Zijn woorden schiepen Zijn werken in de wereld der natuur. Gods schepping is slechts een reservoir van middelen, beschikbaar voor Hem om onmiddellijk naar Zijn welbehagen te gebruiken.”–Bijbelkommentaar, blz. 2.
“Toen de aarde uit de hand van haar Maker te voorschijn kwam, was ze buitengewoon mooi. Haar oppervlakte was bedekt met bergen, heuvels en vlakten, onderbroken door majestueuze rivieren en bekoorlijke meren; maar de heuvels en bergen waren niet ruw en kaal, met schrikwekkende diepten en angstaanjagende kloven, zoals dat nu het geval is; de scherpe, ruwe rotsen lagen begraven onder de vruchtbare grond, die overal een prachtig groen tapijt te voorschijn bracht. Er waren geen stinkende moerassen of kale woestijnen. Bekoorlijke struiken en prachtige bloemen begroetten het gezicht, waarheen men de blik ook wendde. De hoogten waren bedekt met bomen, indrukwekkender dan men ze heden ziet. De lucht, niet verontreinigd door schadelijke ziektekiemen, was helder en gezond. Heel het landschap overtrof in schoonheid de fraaiste paleistuinen. De engelenscharen zagen met verrukking op dit schouwspel, en verheugden zich over de wonderbare werken van God.” –Patriarchen en Profeten, blz. 19.
“De Bijbel weet niets van lange tijdperken, waarin de aarde zich geleidelijk ontwikkelde. Van elke opeenvolgende scheppingsdag zegt Gods Woord, dat deze bestond uit een avond en een morgen, evenals alle daarop volgende dagen. Aan het einde van elke dag wordt meegedeeld, wat de Schepper tot stand gebracht had.” –Patriarchen en Profeten, blz. 83–84.
Dinsdag
31 december
3. HET LICHT VAN HET UNIVERSUM
A. Wie is de Auteur van alle leven en licht, en hoe komt dit ons ten goede? Johannes 1:4–9; Handelingen 17:28.
“Hij (Christus) was het, Die gesproken had door ieder, die in de loop der eeuwen Gods Woord aan de mens had verklaard. Al de uitmuntende eigenschappen van de grootste en edelste mensen op aarde waren een beeld van Hem.” –Karaktervorming, blz. 73.
“Christus, het ‘Licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld’ (Johannes 1:9). Gelijk ieder menselijk wezen leven heeft door Christus, zo ontvangt ook iedere ziel door Hem enige stralen van goddelijk licht.” –Karaktervorming, blz. 28–29.
“Maar de kracht Gods wordt nog steeds uitgeoefend om hetgeen Hij geschapen heeft in stand te houden. Het is niet, omdat het mechanisme, dat eenmaal in beweging gebracht, uit eigen inherente kracht blijft voortgaan, dat de pols slaat en de ademhaling geregeld gaat. Elke ademhaling, elke klop van het hart, is een bewijs van de zorg van Hem, in Wie wij leven en ons bewegen en zijn. Van het kleinste insect af tot de mens, is elk levend schepsel dagelijks aangewezen op Zijn voorzienigheid…
De grote kracht, die door heel de natuur werkt en alle dingen in stand houdt, is niet, zoals sommige mannen der wetenschap beweren, een alles doordringend beginsel, een aandrijvende energie. God is een geest; nochtans is Hij een persoonlijk wezen, want de mens werd gemaakt naar Zijn beeld. Als een persoonlijk wezen heeft God Zich geopenbaard in Zijn Zoon Jezus.” –Karaktervorming, blz. 130–131, 132.
B. Wat zegt Jezus over Zichzelf? Johannes 9:5; 8:12; 3:19; 12:46.
“Met de woorden: ‘Ik ben het Licht der wereld’, verklaarde Jezus, dat Hij de Messias was. De bejaarde Simeon ... had over Hem gesproken als van ‘een licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor Uw volk Israël’ (Lukas 2:32). Met deze woorden maakte hij op Hem een profetie van toepassing, die welbekend was voor geheel Israël. Door de profeet Jesaja had de Heilige Geest verklaard: ‘Het is te gering, dat Gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel U tot een licht der volken, opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde’ (Jesaja 49:6). Men nam algemeen aan, dat deze profetie van de Messias sprak, en toen Jezus zei: ‘Ik ben het Licht der wereld’, moesten de mensen wel inzien, dat Hij er aanspraak op maakte, de Beloofde te zijn.” –De Wens der Eeuwen, blz. 404.
Woensdag
1 januari
4. GOD MET ONS
A. Wat profeteerde Jesaja over de naam van Christus? Jesaja 7:14. Wanneer werd deze profetie vervuld? Matthéüs 1:22–23.
“Aangezien Jezus kwam om onder ons te wonen, weten we, dat God van onze beproevingen op de hoogte is en dat Hij meelijdt, wanneer wij verdriet hebben. Iedere zoon en dochter van Adam mag daaruit opmaken, dat onze Schepper de vriend van zondaars is. Want in iedere leerstelling van genade, iedere belofte van vreugde, iedere liefdedaad, iedere goddelijke aantrekkingskracht, die naar voren komt in het leven van de Heiland op aarde, zien we ‘God met ons’.” –De Wens der Eeuwen, blz. 13.
B. Wat deed Jezus om ons te bereiken in onze gevallen staat? Johannes 1:14; Filippensen 2:5–8; Hebreeën 2:14–18.
“Christus heeft onze natuur op Zich genomen om onder ons te wonen, zodat wij bekend zouden worden met Zijn goddelijk karakter en leven. Goddelijkheid was bekleed met menselijkheid; de onzichtbare heerlijkheid in de zichtbare menselijke gestalte. Door bekende dingen kon de mens het onbekende leren kennen. Hemelse dingen werden door aardse geopenbaard. God werd geopenbaard in de gedaante van de mens.” –Lessen uit het Leven van Alledag, blz. 9.
“De Zoon van God werd bij elke stap door de machten der duisternis aangevallen. Na Zijn doop werd Hij door de Geest naar de woestijn gedreven en werd daar veertig dagen verzocht… Als Hij niet de menselijke natuur had gehad, zou Hij niet ons voorbeeld kunnen zijn. Als Hij geen deel had aan onze natuur, had Hij niet evenals de mens verzocht kunnen worden. Als Hij niet had kunnen toegeven aan verleiding, zou Hij niet onze Helper kunnen zijn. Het was een ernstige werkelijkheid, dat Christus gekomen is om de strijd als mens te strijden ten behoeve van de mens. Zijn verzoeking en overwinning zeggen ons, dat de mensheid het Voorbeeld moet navolgen; de mens moet deelgenoot worden van de goddelijke natuur.” –Bijbelkommentaar, blz. 308–309.
“Zijn heerlijkheid verhuld te houden als het kind van een gevallen mensdom, was de strengst mogelijke discipline, waaraan de Vorst des levens Zich kon onderwerpen. Op deze wijze mat Hij Zijn kracht met die van Satan. Hij, die uit de hemel was verdreven, streed wanhopig om de heerschappij over Hem, op Wie hij in de hemel afgunstig was geweest. Welk een strijd was dit! Er bestaan geen woorden om dit te beschrijven. Maar in de nabije toekomst zal het duidelijk worden voor hen, die overwonnen hebben door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis.” –Bijbelkommentaar, blz. 308.
Donderdag
2 januari
5. HET DOEL VAN DE INCARNATIE
A. Wat kwam Jezus doen voor de mensheid? Johannes 3:16–17; 1:12; Lukas 19:10.
“Christus werd behandeld, zoals wij verdienen, opdat wij behandeld zouden worden, zoals Hij verdient. Hij werd veroordeeld om onze zonden, waaraan Hij geen deel had, opdat wij zouden worden gerechtvaardigd door Zijn gerechtigheid, waaraan wij geen deel hadden. Hij onderging de dood, die ons toekwam, opdat wij het leven mogen ontvangen, dat Hem toebehoorde. ‘Door Zijn striemen is ons genezing geworden’.” –De Wens der Eeuwen, blz. 14.
B. Hoe worden wij vernieuwd / hersteld door het offer van Christus? Galaten 4:5–7; Hebreeën 2:10.
“Christus bracht een volledig en volmaakt offer, een offer dat voldoende was om iedere zoon en dochter van Adam te redden, die berouw zal tonen jegens God voor het overtreden van Zijn wet, en geloof tonen in onze Heer Jezus Christus… Christus is de Kapitein van onze redding, en door Zijn eigen lijden en offer heeft Hij een voorbeeld gegeven aan al Zijn volgelingen, dat waakzaamheid en gebed, en volhardende inspanning noodzakelijk waren van hun kant, als zij op de juiste manier de liefde zouden vertegenwoordigen, die in Zijn boezem woonde voor het gevallen geslacht.” –Testimonies for the Church, vol. 2, blz. 664.
“God heeft Zijn gehoorzame kinderen lief. Hij heeft een koninkrijk bereid, niet voor ontrouwe onderdanen, maar voor Zijn kinderen, die Hij getoetst en beproefd heeft in een door zonden geschonden en verdorven wereld. Als gehoorzame kinderen hebben wij het voorrecht van een relatie met God. ‘Indien kinderen,’ zegt Hij, ‘dan ook erfgenamen’ van een onverderfelijke erfenis… Christus en Zijn volk zijn één.” –Bijbelkommentaar, blz. 473.
Vrijdag
3 januari
Terugblik
1. Welke natuur heeft Jezus bezeten sinds de eeuwigheid?
2. Wie heeft de hemelen uitgespreid en de fundamenten van de aarde gelegd?
3. Van wie is al het ware licht afkomstig?
4. Hoe wordt Jezus genoemd in Jesaja 7:14?
5. Wat werd Jezus, toen Hij onze menselijke natuur aannam?